Algemeen onbehagen? – Zondag 27 maart 2016, Bergen op Zoom.
De door aanwezigen aangevoerde vragen/onderwerpen/stellingen worden ter stemming voorgelegd.
- Wat is hoop? (2)
- Wat is de macht van de tijd? (2)
- Wat is idealisme? (-)
- Waar komt eventueel onbehagen vandaan? (4) (10)
- Empathie? (-)
- Bestaat collectief bewustzijn? (-)
- Veiligheid ten koste van vrijheid? (-)
- Wereldbeeld kind versus ouder? (-)
- Waarom medemens helpen? (2)
- Wat is moraal? (1)
Met 10 stemmen (2e ronde) ‘onbehagen?’ gaan we de filosofische uitdaging die middag aan.
Stellingnamen/kernwoorden: tijdsgebonden?, locatie, onvrede?, vermoeden, eigen belang, individueel, collectief, informatie, invloed, media, onmacht, (zelf)verantwoordelijkheid, veranderen, manipulatie, bewust, zelfbewust, waardering.
Uit een artikel in de Trouw – Het onbehagen in de cultuur…
Het onbehagen in de cultuur: Gefrustreerd? Asociaal? Hysterisch?
Leon Heuts (2005) Trouw
Dat leven onbehaaglijk kan zijn, weet iedereen. Toch lijkt er iets nieuws aan de hand: in media valt regelmatig de term ‘ modern onbehagen’. Onze cultuur zou ‘ op drift’ zijn. Juist in een tijd van materiële overvloed, wordt het onbehagen manifest. Tekenend is het vorig jaar verschenen rapport In het zicht van de toekomst van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) waarin onder meer de waardering die Nederlanders geven aan hun eigen leven en de samenleving werd onderzocht. Terwijl men zeer tevreden was over het eigen leven, scoorde de samenleving maar een mager vijfje. Ongetwijfeld hebben de gebeurtenissen van 9/11 en Madrid en de moord op Pim Fortuyn (het onderzoek werd gehouden voor de moord op Theo van Gogh) het cijfer beinvloed. Maar is er niet nog iets anders aan de hand? Wat zijn de bronnen van ons huidige onbehagen?
Drie filosofen beantwoorden die vraag op geheel eigen wijze. Rutger Claassen, auteur van ‘ Het eeuwig tekort – een filosofie van de schaarste’ wijst erop hoe welvaart haar eigen schaarste – en dus onbehagen – creëert. Ad Verbrugge, auteur van ‘ Tijd van Onbehagen – filosofische essays over een cultuur op drift’ – ziet hoe de ondermijning van gemeenschappelijke waarden de geboorte betekent van het asociale individu. Alleen bezinning op gedeelde waarden kan ons redden. De door de psychoanalyse geïnspireerde filosoof Marc de Kesel ziet juist in de krampachtige poging het onbehagen te bestrijden het grote gevaar.
“Onbehagen is noodzakelijk voor de cultuur.”
Waar komt dit onbehagen vandaan? Zelfs het ogenschijnlijk zo rationele en koele paradigma van de economische wetenschappen leunt volgens Rutger Claassen, verbonden aan de Universiteit Utrecht, op frustratie: ”Economische theorievorming gaat ervan uit dat er een voortdurende kloof is tussen onze behoeftes en de middelen om die behoeftes te bevredigen. Aangezien onze behoeftes eindeloos zijn en middelen niet, ontstaat er schaarste. We voelen altijd het tekort, we slepen het mee als onze schaduw.”
Nu is dat op zichzelf niet zo’n ramp, omdat mensen nu eenmaal uit meer bestaan dan hun behoeftes. Maar volgens Claassen is het economische model in de liberale, moderne tijd een dominante factor in onze cultuur geworden. Claassen: ”De manier waarop we erin slagen onze behoeftes te vervullen, is maatgevend geworden voor de erkenning die we krijgen.”
In zijn boek beschrijft Claassen hoe de moderne mens lijkt op een opstandige en gefrustreerde aap. Opstandig, omdat hij de ongelijkheid van de klassenmaatschappij wilde bestrijden, en gefrustreerd omdat het niet is gelukt. Claassen: ”Economie was in de voormoderne tijd geregeld in standen en klassen. De stand waartoe je behoorde bepaalde je maatschappelijke carrière, je verdiensten, en je aanzien. Je werd erkend op basis van de stand waartoe je behoorde. We vinden dat achterhaald, omdat de ongelijkheid van een standenmaatschappij ons belemmert in onze individuele vrijheid. Maar de afgedwongen gelijkheid betekent slechts een nieuwe hiërarchie. En misschien wel eentje die nog veel meedogenlozer is, omdat ze iedere dag weer opnieuw kan worden bevochten.”
Het resultaat is een voortdurende strijd om erkenning – erkenning die wordt bevochten door bezit en arbeidsprestaties. ”Onze identiteit wordt niet meer bepaald door de klasse waartoe we behoren. Dat is winst. Maar nu wordt onze identiteit bepaald door consumptie en carrière. De producten die we kopen symboliseren wie we zijn – de auto die we rijden, de telefoon waarmee we bellen. Maar we hebben nooit voldoende. Niet omdat we zo hebberig zijn – zoals pessimisten beweren – maar omdat in principe een ander altijd méér kan hebben. De waarde van de materie die we bezitten is relatief, die hangt af van wat anderen bezitten en zouden kunnen bezitten. Daarom hebben we nooit genoeg, en vrezen we voortdurend gebrek aan erkenning.”
De bron van het moderne onbehagen is voor Claassen de knagende onzekerheid dat onze posities nooit verzekerd zijn; de behoefte de sociale ladder te beklimmen ondermijnt onze psyche, onze sociale relaties en de kwaliteit van ons milieu. De samenleving dreigt te verworden tot het terrein waar ieder individu louter potentiële vijanden ontwaart – ‘ vreemde elementen’ , maar ook collega’s en zelfs vrienden – die het hebben gemunt op meer bezit, meer status, meer geld dan hij zelf.
Toch steekt Claassens betoog wat zakelijk af bij dat van Ad Verbrugge. Claassen zegt hoe het economische model leidt tot een continue strijd om erkenning, Verbrugge ziet die strijd als een teken van de desintegratie van de westerse beschaving. Volgens Verbrugge, verbonden aan de Amsterdamse VU, is de mogelijkheid van erkenning zelfs al problematisch aan het worden door de huidige vorm van individualisering. Die individualisering ondermijnt de beschaving, de enige plek waar, door gedeelde waarden en gezamenlijk ethos, een individu objectief kan worden ‘ erkend’. Verbrugge: ”Het resultaat is een strijd louter om macht, aanzien of geld. Deze strijd heeft niet als doel de erkenning, want daarin gaat het om de innerlijke waarde van een bepaalde activiteit. Neen, het gaat nu om een strijd in – wat ik noem – ‘ uitwendige zin’. Dat is de strijd van het asociale individu, die de ander niet zozeer herkent als lid van zijn gemeenschap, maar als iemand waar hij tegenover staat. Zo’n individu heeft louter zichzelf als doel. De cultus van het individu betekent de teloorgang van gezamenlijke waarden die juist noodzakelijk zijn om als individu erkenning te vinden en jezelf deel te weten van een bezield verband. Het gevolg: onverdraagzaamheid, zinloos geweld, maar ook depressie, vervreemding, en zelfmoord.”
Verbrugge’s gitzwarte analyse is controversieel, mede omdat hij zijn pijlen richt op het postmoderne liberalisme, dat volgens hem leidt tot ontwortelde individuen. SP-senator en ‘ conservative watcher’ Ronald van Raak noemt hem zelfs een ‘ zeurende conservatief’. Verbrugge: ”Nonsens. Mijn analyses over het onbehagen in de cultuur zijn ‘ links’ noch ‘ rechts’. Neem mijn opmerkingen over consumptie: ik wijs erop hoe achter de kunstmatig opgewekte consumptiedwang een poging schuilt om het verlies van zin te compenseren. Ik beschrijf hoe dat uiteindelijk alleen maar leidt tot toenemende vervreemding en tot gelijkschakeling van individuen tot een anonieme, consumerende en juist ‘ gedeïndividueerde’ massa. Deze analyse ligt in het verlengde van die van de twintigste-eeuwse Frankfurter Schule. Vertegenwoordigers van die school, zoals Adorno en Horkheimer, zijn postmarxisten, niet bepaald rechts of conservatief.”
”Alleen een fundamentele verandering van onze levenswijze kan iets veranderen aan het proces dat nu gaande is”, schrijft Verbrugge. Maar kan dat wel? De Nijmeegse filosoof Marc de Kesel, kenner van het werk van de Sloveense, zeer linkse, denker Slavoj Zizek noemt het een ‘ idealistisch – en dus gevaarlijk onrealistisch – verlangen naar volledig samenvallen met jezelf’. Alsof we het onbehagen zomaar zouden kunnen kwijtraken. De Kesel: ”Zizek noemt onbehagen wezenlijk voor de cultuur.
In een parlementaire democratie wordt het onbehagen gecultiveerd. De oppositie wordt geacht zich zo onbehaaglijk mogelijk te voelen bij het beleid van het kabinet. Niet het eens zijn, maar het oneens zijn met elkaar vormt de basis van ons democratische bestel. Zonder onbehagen en onenigheid is ze ten dode opgeschreven.”
”Dit inzicht past precies bij de psychoanalyse. Die gaat ervan uit dat een mens altijd lijdt aan – en zelfs leeft van – een onvervuld verlangen. Dat heeft zo zijn onbehaaglijke kanten, maar dat maakt ons nu juist tot wie wij zijn, mensen met vragen die nooit allemaal kunnen worden beantwoord. Waar pasklare antwoorden aan de macht zijn, loopt een democratie het gevaar te kantelen in een totalitair regime. Daar uit niemand enig onbehagen, niet omdat het er niet zou zijn, maar omdat het platweg onderdrukt wordt.”
Volgens Verbrugge vindt een mens zijn vrijheid in de gedeelde waarden van een beschaving, maar volgens De Kesel is een mens pas vrij als hij collectieve waarden juist ontkent. ”Begrijp me goed, waarden zijn noodzakelijk. Maar vrij ben je pas als je waarden betwist. Het radicaal ontkennen van waarden die algemeen geaccepteerd zijn, is de uiteindelijke consequentie van vrijheid. Dat is misschien onbehaaglijk, maar de mogelijkheid van deze ontkenning moeten we juist cultiveren.”
De Kesel vervolgt: ”Het wordt pas echt onbehaaglijk als we proberen het onbehagen weg te poetsen. Dát noem ik het moderne onbehagen. De psychoanalyse spreekt dan van hysterie. De huidige antiterrorismewetgeving is zo’n hysterisch geval. De door de media oneindig uitvergrote publieke opinie verlangt naar totale veiligheid, maar de psychoanalyse leert dat een dergelijk verlangen nu eenmaal onvervulbaar is. Politici bezwijken onder de druk, en maken een wet die precies het tegenovergestelde oplevert. De wet wil alles controleren, waardoor onschuldige mensen zonder duidelijke redenen maandenlang in hechtenis kunnen worden genomen. Dan is niemand meer veilig.”